De geschiedenis van cacao gaat terug tot de 14e eeuw. Voor de Azteken was cacao heilig en werd het vereerd als een geschenk van de goden. Ze gebruikten cacaobonen niet alleen als offer en als betaalmiddel, maar ook om een bitter, pittig drankje te maken dat ze Xocóatl noemden, waar het woord chocolade van is afgeleid. De Spaanse veroveraars realiseerden zich al snel dat dit "bruine goud" van bijzondere waarde was en het genot van cacao verspreidde zich over de hele wereld. De botanicus Carl von Linné doopte de cacaoplant uiteindelijk Theobroma - het voedsel van de goden.
De cacaoboter wordt verkregen uit een mengsel van cacaobonen van de twee soorten Criollo en Trinitario. De Criollo-variëteit is inheems in Zuid-Amerika en produceert hoogwaardige, zeer aromatische, licht bittere cacaobonen. De bomen leveren echter minder op en zijn zeer vatbaar voor ziekten en plagen. De Trinitario-variëteit is een kruising tussen de twee variëteiten Criollo en Forastero. Het wordt gekenmerkt door zijn robuuste groei en de veel hogere opbrengst. De bonen hebben een veel milder aroma. Door de gecombineerde teelt van beide variëteiten kunnen de cacaoboeren een zekere oogst binnenhalen van hun kleine, ongerepte plantages.
















